top of page

Constructivisme op een VMBO

Geschreven door Evelien Mouthaan

Constructivisme

Als docent in opleiding heb ik kennis gemaakt met een aantal leertheorieën. Vanaf de jaren 80 is er een grote diversiteit aan benaderingen en visies binnen het onderwijs ontstaan, die je kunt scharen onder de term constructivisme. In de hedendaagse onderwijswereld zijn constructivistische methoden in meer of mindere mate terug te vinden.                                                                                  

 

Nu ik stage loop op een VMBO-school in een derde- en vierdejaars klas, wil ik weten in hoeverre ideeën verwoord in de definitie van Shuell (1988) over leren terug te vinden zijn in mijn stageklas. Zijn definitie hierover luidt; Leren is een actief, constructief, cumulatief, zelfregulerend en doelgericht proces, waarin de lerende zelf de regie voert.                                                                                                                                        

Deze definitie geeft de achterliggende  gedachte weer die je in veel constructivistische visies en methoden terug ziet komen. Namelijk dat leren een actief en interactief proces is. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er geen sprake is van objectieve kennis maar van intersubjectieve kennis. Deze kennis ontstaat door met elkaar te communiceren, de kennis op elkaar af te stemmen, waardoor het gedeelde kennis wordt. Kennis wordt gezien als sociale kennis en ontstaat in sociale interactie.                                                                                                                                                                                                                                                                          

Constructief en cumulatief leren

Bij het leren gezien als een constructief en cumulatief proces bouwt de kennis voort op en is  gerelateerd aan al aanwezige kennis, die opgeslagen is in het langetermijngeheugen. Het is dus erg belangrijk dat je als docent een idee hebt van de al of niet aanwezige kennis van de leerling. Is er voldoende kennis en is die kennis op een goede manier gestructureerd. Waarschijnlijk is de diversiteit daarin in het eerste jaar groter dan in het derde en vierde jaar en kun je gedeeltelijk uitgaan van de lesstof die ze in voorgaande lessen aangeboden hebben gekregen.                                                                                                                                                   

De lessen in de klassen die ik meemaak en geef beginnen meestal met een stuk theorie, frontaal gegeven. Op dit moment vindt er door dialoog met de klas een afstemming plaats aan de individuele kennis. En wordt er een gelijke kennisbasis gelegd.                              

                                                           

In mijn stageklassen zitten leerlingen die Basis en leerlingen die Kader volgen. Tijdens het geven van uitleg hebben leerlingen die Basis doen soms wat extra informatie nodig die herkenbaar voor ze is en waaraan ze de nieuwe lesstof kunnen koppelen. Wanneer je die informatie geeft zie je soms bijna letterlijk een lichtje op gaan.                                                                                                                                  

Ik merk dat je als docent een goede antenne moet hebben om aan te voelen of de lesstof aansluit bij de individuele kennis en wordt begrepen. Wanneer er teveel rust in de klas is, op een manier dat er geen reactie meer is vanuit de klas, of de aandacht verdwijnt, ga ik vragen stellen aan de klas om er achter te komen wat ze wel begrepen hebben en waar ze de draad zijn kwijtgeraakt. Leerlingen vragen niet zelf om verduidelijking wanneer de lesstof geen aansluiting meer heeft met de eigen kennis. Het verschil tussen de stof die je aanbiedt en de kennis van de leerling is dan te groot geworden. De lesstof blijft voor hen dan betekenisloze kennis.                                                                                                      

Die dialoog is ook nodig om te weten te komen of de betekenis die ze aan de lesstof hebben gegeven  klopt. Toen ik in de uitleg van nieuwe lesstof gebruik maakte van begrippen besproken in de voorgaande les, begreep ik uit het antwoord wat ik kreeg van een leerling dat ze de betekenis van reflecteren en absorberen had verwisseld. In gesprek met haar kon dit worden bijgestuurd.

 

Leren is een actief proces

Deze dialoog met de leerlingen in een klassikale situatie zorgt er dus voor dat de kennis kan worden bijgestuurd en aangevuld. Dit zie ik nog sterker gebeuren in het actieve gedeelte van de les.                                                                                                    

 

Om de informatie die ze aan het begin van de les krijgen tot bruikbare kennis te maken voor de leerling krijgen leerlingen volgend op de theorie een praktijkopdracht. In deze opdracht is de theorie  verwerkt. En kunnen leerlingen hiermee actief aan de slag.        

                                                                  

In een les waarbij ik eerst klassikaal uitleg had gegeven over kleurcontrasten gingen leerlingen zelf op zoek naar kleurcontrasten in een berg van oude kleding. Hierbij ontstonden vanzelf gesprekken over wat wel of niet een goed contrast was en hoe ze te benoemen. Leerlingen zijn dan actief en vooral interactief bezig. In hun gesprekken toetsen ze hun individuele betekenissen aan die van elkaar. De concentratie en motivatie van deze leerlingen is bij het actieve leren veel langer en groter dan bij het luisteren naar de theorie. Dit lukt voor ongeveer 15 tot 20 minuten terwijl aan een praktische opdracht ze de rest van de twee lesuren goed bezig kunnen zijn.                                                                                  

 

In de derde klas zie ik  dat deze leerlingen als ze een praktijkopdracht hebben gekregen heel goed in staat zijn om daar zelfstandig aan te werken er ontstaan spontaan groepjes waarbinnen de leerlingen elkaar helpen. Er is ook genoeg ruimte in het lokaal om op een plek te gaan werken die voor elk groepje prettig is.                                                                                                        

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Het sterke punt bij deze manier van leren, dat de leerling met meer kennis degene helpen met minder kennis, is soms ook een zwak punt. Omdat meestal dezelfde leerlingen eerder vat hebben op de leerstof ontstaat er tussen sommige leerlingen een structuur waarbij de sterke leerlingen die snel klaar zijn met hun werk het werk van de zwakke leerling overnemen. Ze hebben dan beide een eindproduct maar de zwakke leerling heeft het niet daadwerkelijk uitgevoerd en het daarmee nog niet begrepen of in de vingers gekregen.                                                                                                          

Daarnaast zie ik dat leerlingen steeds hetzelfde groepje kiezen om aan het werk gaan, gekozen op gezelligheid en niet met de insteek om elkaars kennis te kunnen benutten. Om dit te voorkomen heb ik ze bij een opdracht in duo’s ingedeeld die ze niet zelf konden kiezen. Het resultaat was dat er een aantal duo’s ontstonden die elkaar persoonlijk niet goed lagen. Zij gingen ieder voor zich aan de opdracht werken. Toen een van de twee klaar was en ik aangaf dat ze hun medeleerling konden helpen bij waar diegene nog tegenaan liep, kreeg ik als antwoord dat ze echt niet met diegene konden samenwerken omdat er tussen hen al van alles was voorgevallen. De sociale structuur in de klas is heel sterk en de leerlingen  stappen daar niet zomaar over heen door met iemand aan het werk te gaan die niet bij hun vriendenkring hoort.

 

Zelfregulerend leren

Bij zelfregulerend leren geven leerlingen zelf sturing aan hun leerproces. Dit kan door leerlingen bijvoorbeeld na te laten denken over leerdoelen, te laten kiezen uit verschillende leeractiviteiten, een planning te maken enz.. Door op een eigen manier actief bezig te zijn met de lesstof geven ze zelf betekenis aan de informatie.                                                                                                           

De docent die les geeft aan de vierdejaars-klas geeft opdrachten soms in overleg met de klas. Wat hierbij opvalt is dat vooral het enthousiasme en de motivatie van de leerlingen een stuk groter wordt. Het doel van de leerlingen is hierbij vooral een leuke activiteit. Ze kiezen niet voor iets uitdagends. Een opdracht die wat complexer is wordt al gauw als te moeilijk of als te veel gedoe afgedaan. Opdrachten waarbij ze niet alleen kunnen doen wat ze al volledig onder controle hebben willen ze liever een gesloten opdracht. Waarin stap voor stap wordt uitgelegd wat ze moeten doen. Bij onduidelijkheid hierover ontstaat er verwarring en onrust. Mogelijk is dit omdat ze tot nu toe vooral gesloten opdrachten  gewend zijn en zou je vanaf het eerste jaar leerlingen in stappen kunnen leren werken met open opdrachten. Het voordeel van open opdrachten is dat ze meer mogelijkheid geven om de aangeboden lesstof op een eigen manier te verwerken en van informatie in persoonlijke kennis te maken.

 

Conclusie 

Leerlingen op mijn stageschool willen graag zelfstandig en ook samen aan de slag. Daar ligt bij deze leerlingen de kracht om te leren vanuit een constructivistische visie. Hierbij hebben ze wel veel sturing en structuur nodig. Omdat er anders verwarring en onrust ontstaat die niet tot leren leidt.                                                            

Om de sturing meer bij de leerlingen te leggen en ze meer zelfregulerend te laten werken zou je leerlingen vanaf het eerste jaar in stapjes hier aan moeten laten wennen.                                                                          

 

Daarnaast zijn de sociale structuren in de klas erg groot. Dit kan er voor zorgen dat leerlingen uit zichzelf niet altijd de meest geschikte leerpartner kiezen. Wanneer je combinaties van leerlingen forceert vinden leerlingen het moeilijk om met iemand samen te werken waar ze geen vriendschappelijke relatie mee hebben. Dit heeft denk ik met de leeftijdsfase te maken. In de mentorlessen die de leerlingen krijgen kun je hier als docent aandacht aan besteden om zo ver mogelijk, leerlingen te leren dat het ook mogelijk is om op collegiaal niveau met elkaar samen te werken.   

 

 

 

 

 

 

 

Bronnen

 

Crone, E. (2008). Het puberende brein. Amsterdam. Bert Bakker

 

Keijsers, L. (2013). Waarom tieners zo irritant kunnen zijn en hoe je daar als ouder mee kunt leren leven. Houten. Lannoo Campus

 

Woolfolk, A, Hughes, M, Walkup, V. (2013). Psychology in education. Edinburgh. Pearson

 

http://wij-leren.nl/motivatie-autonoom.php

 

http://wij-leren.nl/puberbrein-flexibel.php

 

© 2015 Maartje van Hooij 

bottom of page