top of page

Motivatie van het puberbrein

Geschreven door Evelien Mouthaan

Hersenontwikkeling en motivatie

Voor pubers is niet presteren op school hun belangrijkste uitdaging, maar de sociaal-emotionele ontwikkeling. Dit heeft te maken met de ontwikkeling die de hersenen in deze fase doormaken. Als docent wil je de leerlingen motiveren voor de lesstof. Maar de leerling heeft andere prioriteiten. Kun je die inzetten om het leren te motiveren. Hoe voorzie je als docent in de psychologische basisbehoeften beschreven in de zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan in relatie tot de ontwikkelingen in het puberbrein. Met als doel leerlingen hun intrinsieke motivatie aan te spreken. Zodat ze hun cognitieve mogelijkheden inzetten voor de lesstof.  

 

Ontwikkeling van het puberbrein

In de periode van kindertijd naar volwassenheid ondergaan onder invloed van hormonen de hersenen van pubers grote veranderingen. Deze periode beslaat over het algemeen de leeftijdsperiode van 10 tot 22 jaar. Er vindt een belangrijke groeispurt plaats. Maar vooral vinden er veranderingen in organisatie van de hersenen plaats. De verbindingen tussen de miljarden hersencellen worden opnieuw gerangschikt. De snelheid van de verbindingen tussen hersencellen wordt beter. En alles wat overbodig is wordt weggesnoeid (use it or lose it). Heel globaal kan dus worden gezegd dat het aantal hersencellen kleiner wordt, maar dat de verbindingen tussen deze neuronen wel effectiever en sneller worden. 

 

Doordat de hersenen efficiënter worden georganiseerd in de puberjaren, nemen onder andere de cognitieve vermogens van jongeren toe. Vooral het logisch denkvermogen. Hierdoor kunnen ze steeds beter nadenken over abstracte en complexe zaken. En ook zijn ze steeds beter in het nadenken over de gevolgen van hun eigen gedrag. Bovendien kunnen jongeren steeds beter nadenken over nadenken (metacognitie).                                                                                                                                                                                  

Toch is het niet zo dat pubers bekend staan om hun weloverwogen keuzes en doelgerichte leeractiviteiten.

Dit heeft te maken met de verschillende ontwikkelingsstadia van de hersenstructuren. Hersenen bestaan uit verschillende structuren, elke structuur heeft zijn eigen functie. De emotie gerelateerde hersengebieden worden aan het begin van de puberteit door de hormonale veranderingen extra gestimuleerd en zijn hierdoor extra gevoelig.  Terwijl de regulerende frontale cortex nog lang niet is uitgerijpt. Er ontstaat zo een disbalans waarbij het emotiesysteem hypergevoelig is en het regulatiesysteem dit nog niet goed onder controle kan houden. Pas in de volwassenheid zijn deze twee systemen goed op elkaar afgestemd. Deze disbalans is terug te zien in het gedrag van opgroeiende tieners. Tieners zijn bijvoorbeeld heel gevoelig voor sociale aspecten van het leven (wat vinden anderen van me). Buitengesloten worden door andere mensen is voor niemand leuk. Het roept negatieve emoties op. Volwassenen kunnen met het rationele, controlerende systeem deze negatieve gevoelens onderdrukken.                                                                                                                                                                       

Jongeren kunnen deze negatieve emoties veel minder goed onderdrukken, waardoor ze veel gevoeliger zijn voor afwijzingen door een groep.Daarnaast zijn de hersenen van tieners ook overgevoelig voor leuke, spannende dingen en blije gezichten. De neurologische beloning die tieners een prettig gevoel geeft door het uitproberen van iets nieuws is dan ook sterker dan bij volwassen hersenen. Toch lopen tieners  niet de hele dag geëmotioneerd rond. Op sommige momenten hebben ze juist wel controle maar op andere momenten laten ze het gaan.                                                                                                                            

Afhankelijk van de situatie spreken pubers hun voorste hersendelen aan of juist niet. Bijvoorbeeld bij het spelen van een videogame kunnen pubers urenlang en geconcentreerd kijken naar een complex digitaal oorlogsgebied. Op dat moment kunnen ze negatieve emoties onderdrukken om door te gaan met het spel om zo het doel van een hoger level te kunnen bereiken.

 

Hoe krijg je deze concentratie en gerichtheid op een leerdoel bij je leerlingen in de klas? Oftewel hoe krijg je een puber enthousiast en gemotiveerd voor de lesstof zodat deze optimaal gebruik maakt van de toegenomen cognitieve ontwikkeling.

 

Zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan

Wanneer we kijken naar het voorbeeld van de puber die urenlang en geconcentreerd een videogame speelt, en de vraag stellen waarom doet hij/zij dit? Dan is het antwoord waarschijnlijk niet, omdat iemand anders dit bedacht heeft om te doen, of omdat het van een ander moet.  Maar simpelweg omdat hij/zij dit zelf wil en er plezier aan beleefd. De motivatie komt uit de puber zelf. Dit noem je intrinsieke motivatie.                                                                                                                                                                

De motivatietheorie van Deci en Ryan gaat uit van deze natuurlijk, aangeboren neiging van mensen om dingen te doen en te leren. De manier waarop mensen omgaan met een taak wanneer ze intrinsieke gemotiveerd zijn is anders dan wanneer ze extrinsiek gemotiveerd zijn en de motivatie van buiten de persoon zelf komt.                                                                                                                           

Bij intrinsieke motivatie is de concentratie hoger. Er is er meer creativiteit, onder andere door de hogere concentratie. Maar ook door minder angst voor het nemen van risico’s. Intrinsiek gemotiveerde mensen zijn zelfverzekerder over hun eigen kunnen en trotser over wat ze doen. En misschien wel het belangrijkste er is meer plezier tijdens het uitvoeren van hun taak.  

                                                              

Het is dus van groot belang om een situatie te creëren waarin de leerling  intrinsiek gemotiveerd raakt.Om mensen intrinsiek gemotiveerd te laten werken zijn er volgens de zelfdeterminatietheorie drie psychologische basisbehoeften nodig; autonomie, competentie en verbondenheid. Wanneer alle drie voldoende aanwezig of beschikbaar zijn, ontstaat er motivatie, inzet, zin in leren. Mis je een van deze drie dan ontstaan er motivatieproblemen.

 

 

Autonomie

Autonomie heeft te maken met het gevoel onafhankelijk te willen zijn. Zodat je dingen zelf kunt doen en op je eigen manier. Zeker in de puberteit is er grote behoefte aan autonomie. Voor de docent betekent dit vertrouwen te hebben in het kunnen van de leerling en leerlingen verantwoordelijkheid gunnen. Bijvoorbeeld in het vaak voorkomende geval van vergeten boeken, de leerlingen dit zelf op te laten lossen in plaats van ze te straffen.                                                                                                                          

Geef leerlingen ruimte voor eigen initiatief. Zodat de eigenheid van de leerling naar voren kan komen. Bij het geven van opdrachten is het belangrijk die niet helemaal gesloten te maken. Maar keuzes in te bouwen. In sommige situaties kun je kiezen opdrachten in samenspraak met de leerlingen samen te stellen. Op deze manier wordt de opdracht een opdracht van henzelf aan henzelf (intrinsiek) en niet een opdracht vanuit iemand anders (extrinsiek). Als docent is het belangrijk te beseffen dat een kind er is  voor zichzelf, niet voor zijn ouders of voor de school.

 

Competentie

Bij competentie gaat het om het kunnen. Kinderen willen laten zien wat zij kunnen en ervaren dat ze het kunnen. Leerlingen willen daarin uitgedaagd worden. Het is daarbij belangrijk dat het onderwijs is afgestemd op de mogelijkheden en (basis) behoeften van de leerling. Wanneer leerlingen niet opletten, niet meedoen, onderpresteren, niet durven, komt dit vaak door afstemmingsproblemen. Bij een goede afstemming is er sprake van uitdaging voor de leerling maar wel haalbaar.                                                        

Door het hypergevoelige emotiesysteem in deze leeftijdsfase raken pubers snel gefrustreerd wanneer iets niet meteen lukt. Het is daarom slim om bij een grote complexe taak subdoelen in de opdracht te verwerken. Om leerlingen snel een gevoel van kunnen te laten ervaren.                                                                                                                                                                  

Omdat leerlingen binnen een klas verschillende niveaus hebben van kunnen en van begrip, is het soms nodig om te differentiëren. Zodat er voor elke leerling sprake is van een combinatie van hoge maar ook reële verwachtingen.

 

Verbondenheid

Kinderen hebben behoefte aan relatie, zowel met hun docent als met andere kinderen. Ze willen het gevoel hebben erbij te horen, deel uit te maken van een groep. Voorwaarde is dat men er zich veilig voelt.  Het emotionele systeem van het brein kan zo krachtig werken dat negatieve emoties zoals vijandigheid, woede, angst en bezorgdheid de hersenen automatisch ‘terug schakelen’  naar fundamenteel denken, gericht op overleven. Wanneer dit gebeurt wordt er geen gebruik meer gemaakt van het denkvermogen en worde de leeractiviteiten gestopt.                                                                           

Deze verbondenheid met de klas en de docent zorgt ook voor een grotere verbondenheid met de lesstof. Het is als docent belangrijk de leerling te laten merken dat deze er toe doet.  Dit merken de leerlingen doordat er aandacht besteed is aan het maken van een interessante les. Daarnaast merken leerlingen dit in een oprechte en persoonlijke benadering van de docent.

 

 

Samenvatting

De verschillende hersenstructuren ontwikkelen zich tijdens de adolescentie in verschillende stadia. Hierbij valt vooral op dat het emotionele brein een grote voorsprong heeft op het cognitieve brein. De emoties hebben bij pubers daardoor snel de overhand omdat het controlerende, reflecterende vanuit het cognitieve brein minder sterk is. Wanneer pubers intrinsiek gemotiveerd zijn lukt het ze wel om  hun cognitieve brein aan te spreken.  Het is dus van groot belang om een situatie te creëren waarin de leerling  intrinsiek gemotiveerd raakt.                                                                                                                                 

De zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan sluit goed aan bij dit doel. Omdat de theorie gericht is om een situatie te creëren waarbij er vanuit de intrinsieke motivatie wordt gewerkt.  In deze theorie wordt aangegeven dat hier drie psychologisch basisbehoeften voor nodig zijn; autonomie, competentie en verbondenheid.  Om aan deze drie voorwaarden te voldoen in de klas is het nodig leerlingen niet alleen te zien als lerende maar zeker ook als persoon.

 

 

 

 

 

Bronnen:

 

Crone, E. (2008). Het puberende brein. Amsterdam. Bert Bakker

 

Keijsers, L. (2013). Waarom tieners zo irritant kunnen zijn en hoe je daar als ouder mee kunt leren leven. Houten. Lannoo Campus

 

Woolfolk, A, Hughes, M, Walkup, V. (2013). Psychology in education. Edinburgh. Pearson

 

http://wij-leren.nl/motivatie-autonoom.php

 

 http://wij-leren.nl/puberbrein-flexibel.php

 

 

 

 

 

 

 

                              

 

                                                

 

© 2015 Maartje van Hooij 

bottom of page